Toelichting paarden

Elk gewas heeft voedingsstoffen nodig. De essentiële nutriënten waar een gewas het meest van nodig heeft, zijn stikstof (N), zwavel (S), fosfaat (P), kalium (K), calcium (Ca) en magnesium (Mg). De andere essentiële nutriënten zijn de sporenelementen ijzer (Fe), zink (Zn), mangaan (Mn), koper (Cu), borium (B), molybdeen (Mo) en chloor (Cl). Een gewas heeft van sporenelementen relatief weinig nodig, maar een tekort kan bij ieder gewas opbrengst- en of kwaliteitsverlies veroorzaken.
De nutriënten natrium, silicium, kobalt en selenium kunnen ook van belang zijn voor onder andere opbrengst, kwaliteit, weerbaarheid, stevigheid, vruchtbaarheid, smakelijkheid en (dier)gezondheid. 

Elementen kunnen elkaar ook beconcurreren. Als bijvoorbeeld de Mg-toestand 'goed' is maar de K-toestand 'hoog' is, kan er alsnog een Mg-tekort ontstaan, doordat het gewas meer moeite heeft om de magnesium te vinden in de bodem. De adviesgiften houden derhalve ook rekening met deze interacties.

Op plaatsen waar veel mest ligt eten paarden geen gras. Hier ontstaat snel bosvorming. Verdeel de mest regelmatig over het land door het perceel te slepen. Regelmatig de bossen maaien zorgt voor een egaal perceel en een gelijkmatige grasgroei. Als de paarden samenlopen met schapen of koeien zal het gras gelijkmatiger worden afgegraasd.

Bemestingsadvies
Als het perceel voornamelijk gebruikt wordt voor het weiden van paarden, gebruik dan het advies voor beperkt weiden. Gebruikt u het perceel voor hooien, gebruik dan het advies voor licht maaien.

Dierlijke mest bevat veel nuttige voedingsstoffen. Echter een deel ervan komt niet (direct) beschikbaar aan het gras. Het werkzame deel wordt uitgedrukt in een werkingscoëfficiënt (w.c.).

Via de mesttool op onze website kun je uitrekenen hoeveel nutrienten uit de gebruikte mest uiteindelijk beschikbaar zijn voor je weide. Zie de kolom netto levering uit mest (in kg/ha) voor de hoeveelheden beschikbare nutrienten).

Naast dierlijke mest kunt u de resterende nutriënten aanvoeren met kunstmest. Voorbeeld: Als je naast de N uit de dierlijke mest nog 50 kg N moet geven, dan komt dat overeen met 185 kg kalkammonsalpeter KAS (100/27 * 50) (dit geldt voor een KAS met 27% N).

Meer informatie over de verstrekte adviezen per onderdeel

Stikstof

Stikstof is van belang voor de groei van het gewas.

Bij veel stikstof wordt het energie- en eiwitgehalte van het gras flink hoger en kan het te hoog worden. Paarden krijgen dan te veel energie binnen met overconditie als gevolg.. Daarom is het verstandig niet meer dan 200 kg zuivere stikstof per ha per jaar te strooien.Ook zorgt het bemesten van stikstof in meerdere giften voor een verlaagd risico van overconditie. Vergeet de dierlijke mest niet mee te tellen als leverancier van stikstof op uw perceel.

Zwavel

Zwavel is onmisbaar bij de vorming van eiwitten en het is tevens van belang voor voldoende grasgroei.

Zwavel (S) komt vrij bij de afbraak van organische stof of mest. Deze afbraak vindt plaats door het bodemleven. Bodemleven is onder koudere omstandigheden niet erg actief. Vroeg in het voorjaar komt er derhalve weinig S vrij uit de bodem. Later in het jaar, wanneer het warmer is, komt er vaak voldoende zwavel vrij.

Fosfaat

Fosfaat is belangrijk voor de wortelontwikkeling, vooral bij pas ingezaaid gras.

Bij beweiden met paarden wordt de mest steeds op een bepaald deel van het perceel gedeponeerd. Van het beweide deel wordt door grazen dan ook per saldo meer fosfaat en kali afgevoerd dan bij beweiding door rundvee. Daarom kan voor paardenweiden niet worden volstaan met de gift die alleen voor de eerste snede is geadviseerd. Het is wenselijk om na 2 weidesneden het perceel een gift toe te dienen die wordt geadviseerd bij een normale maaisnede.

Magnesium

Magnesium (Mg) is van belang voor opbrengst van gras, maar de Mg-voorziening moet tevens in orde zijn om het risico op kopziekte te voorkomen.

Magnesium is voor paarden een belangrijk mineraal, omdat het belangrijk is bij botvorming.  Paarden kunnen magnesium onder andere via gras/hooi opnemen. Daarom moet een te laag gehalte in de bodem worden voorkomen.

Natrium

Drachtige en zogende merries en jonge paarden die lichte arbeid verrichten, kunnen met de aangegeven bemesting en bij een normaal grasaanbod in hun natriumbehoefte worden voorzien.

Paarden die arbeid verrichten en veel zweten, kunnen met alleen gras niet in hun natriumbehoefte voorzien. Voor deze paarden is bemesting met landbouwzout noodzakelijk, dit kan aangevuld worden door het gebruik van likstenen.

Koper

Koper is niet van belang voor de grasgroei. Wel is het, voor het paard, van belang voor een goede botontwikkeling, de aanmaak van bloed en het stofwisselingsproces. Ondanks een goede kopertoestand kan er toch een gebrek ontstaan. Dit komt dan door een slechte benutting van het koper uit het voer door het paard. Door verlaging van het ruw eiwitgehalte in hetvoer wordt de koperbenutting bevordert.

Het wordt aangeraden om de geadviseerde kopergift te verdelen over verschillende jaren om de kans op uitspoeling te verkleinen. Ook krijgt het het gras hierdoor een gelijkmatiger aanbod.

Kobalt

Kobalt is niet van belang voor de grasgroei. Wel is het een belangrijk bestanddeel van vitamine B12. De beschikbaarheid van kobalt in de bodem neemt af bij een hoge pH en door uitspoeling Door de kobaltgift te verdelen over de jaren is er minder kans op uitspoeling en heeft het gras een gelijkmatig aanbod. 

Selenium

Selenium is belangrijk voor de paarden. Het speelt een rol bij onder andere de vruchtbaarheid en de spierstofwisseling. Een te hoog seleniumgehalte kan giftig zijn voor paarden.

Zuurgraad

De zuurgraad (pH) van de bodem heeft effect op de beschikbaarheid van voedingsstoffen, de bodemstructuur en  het bodemleven. Let op het streeftraject op uw rapport: een te lage pH kunt u bijsturen door een bekalking.

Organische stof

Organische stof is van groot belang voor de weide. Het speelt een rol bij de structuur en het vochtvasthoudend vermogen van de bodem. Bij de afbraak vande organische stof komen voedingsstoffen vrij (mineralisatie). Vaak her-inzaaien is nadelig voor de opbouw van de organische stof en dus voor nutriëntenlevering uit de bodem. Vanwege de vele functies van organische stof is het belangrijk dat het percentage organische stof in uw land ongeveer gelijk blijft.

Organische stof bestaat uit met name C, N, P, S. Wanneer de organische stof relatief veel N en of  S bevat is dit aantrekkelijk voor bodemleven (dynamische organische stof).. Hierdoor komt N en S vrij bij de afbraak en zal het gehalte aan organische stof licht dalen. Organische stof kan ook veel C bevatten. Dat is over het algemeen minder aantrekkelijk voor bodemleven, waardoor er minder organische stof wordt aangevreten (stabiele organische stof). Stabiele organische stof draagt onder andere bij aan de bewerkbaarheid van de bodem en aan de rulheid. De kwaliteit van de organische stof is (geleidelijk) aan te passen door onder andere te letten op de eigenschappen van bodemverbeteraars als dierlijke mest, compost en gewasresten.

Klei-humus (CEC)

Het klei-humus-complex (ook wel CEC = kationen uitwisselcapaciteit) geeft de capaciteit van de bodem weer om positief geladen voedingsstoffen (zoals K, Mg, Na en Ca) en andere elementen (Al en H) te binden. Dit wordt gezien als een voorraadvat, waaruit de bodem nutriënten indirect kan leveren aan het gewas. De grootte van het CEC zegt iets over het vermogen van de bodem om over langere tijd nutriënten te blijven leveren. Nutriënten die aan de CEC zitten spoelen minder gemakkelijk uit ten opzichte van direct beschikbare nutrienten. Een arme zandgrond heeft een lage CEC, gronden met veel klei en veel organische stof hebben een hoge CEC.

Bodemleven

De biologische bodemvruchtbaarheid wordt nu weergegeven via drie kengetallen, te weten de microbiële biomassa, de microbiële activiteit en de schimmel/bacterie-ratio.

Op basis van de huidige kennis wordt een waardering gegeven die afhankelijk is van de hoeveelheid organische stof. Er wordt nu nog geen advies gegeven. Via diverse onderzoeksprojecten zal er over tijd meer informatie beschikbaar komen.