Laag droge-stofgehalte, groot risico op boterzuur
9 oktober 2019 - Veehouderij
Boterzuur in het kuilvoer is voor velen een bekend fenomeen. Het geeft een geur die je niet gauw zult vergeten. Boterzuursporen kunnen de melk verontreinigen. Een hoog gehalte boterzuur in de kuil betekent bovendien veel voederwaardeverlies. Ook maiskuilen kunnen een bron zijn van boterzuursporen.
Dit jaar worden er veel boterzuurproblemen gemeld. Boterzuursporen komen via het voer in de mest terecht en vervolgens op de spenen van koeien, waarna ze tijdens het melkproces in de melk komen. Zuivelverwerkers laten de laatste maanden steeds vaker weten dat zij een negatieve invloed van boterzuursporen op de productieprocessen constateren.
De hogere druk van boterzuursporen is mogelijk te verklaren doordat er in de eerste week van mei veel voorjaarskuilen ingekuild zijn met een laag droge-stofgehalte en daarnaast hoog eiwit. Boterzuur wordt geproduceerd door verschillende soorten boterzuurbacteriën, die melkzuur omzetten in boterzuur en diverse gassen. Dit proces kost veel energie en een hoog boterzuurgehalte betekent dan ook veel voederwaardeverlies. Soms wel tot 50%. Daarnaast zorgt de geur voor verminderde opname door het vee.
Boterzuursporen
In de verwerking van de zuivel is de bacterie niet de grote boosdoener. Het echte probleem zijn de sporen van de bacterie. Dit zijn bacteriën in een ruststand, die de bacteriën onder moeilijke omstandigheden vormen om te overleven. Verhitten van melk dood wel bacteriën, maar niet deze sporen. Zodra de omstandigheden voor de bacterie weer beter worden, ontkiemen deze sporen weer.
Als er gekeken wordt naar diverse kuilproducten, dan is er geen verband tussen het aantal boterzuursporen en het boterzuurgehalte. Er kunnen heel veel sporen zitten in een product met weinig boterzuur en er kunnen heel weinig sporen zitten in een kuil met een verhoogd boterzuurgehalte. Om het risico op boterzuursporen in te schatten moet je daarom weten hoe een besmetting ontstaat.
Oorzaak besmetting
De sporen van boterzuurbacteriën zitten vaak in grond en mest. Veel verontreiniging van het te oogsten gewas is dus een risico. Evenals zichtbare mestdeeltjes in het grasland. De sporen kunnen zich ontkiemen in het kuilvoer. Als de omstandigheden zeer gunstig zijn zullen ze dan snel vermeerderen alvorens deze populatie weer opnieuw sporen vormt. Gunstige omstandigheden betekenen zijn voldoende vocht (DS< 40%) en een (tijdelijk) hoge pH (pH > 4,2).
Natte, eiwitrijke kuilen met een hoog ruw-asgehalte (zie Figuur 1) zijn daarmee typische risico kuilen. Maar ook voorjaarskuilen met een DS <40% kunnen veel boterzuur vormen als het lang duurt voordat de pH is gedaald. Hoe sneller een kuil stabiel is, hoe beter!
Maar ook eiwitrijke, natte bijproducten zoals bierbostel kunnen een bron van boterzuur zijn als ze op een vuile ondergrond opgeslagen zijn. Het product heeft veel vocht en door het hoge eiwitgehalte een relatief hoge pH. Als dit dan in contact komt met een concentratie vuil of grond dan is gaat het fout.
Figuur 1: De relatie tussen ruw-asgehalte en anaerobe sporen over diverse voeders (gras, mais, TMR). Bij 10.000 sporen per gram (log 4) is er een groot risico op besmetting. Bij log 5 (100.000 sporen) is de concentratie echt te hoog.
Zichtbare schimmel en broei
Maiskuil is tegen de verwachtingen in echter de meest voorkomende besmettingsbron op een bedrijf. Omdat het product sterk en snel verzuurd wordt mais niet vaak gezien als een risicofactor. Een zurenanalyse laat ook zelden tot nooit een hoog boterzuurgehalte zien. Echter is in onderzoek aangetoond dat de boterzuurafwijkingen in de melk wel ruim 60% van de gevallen uit de mais afkomstig zijn. Dan praten we vooral over kuilen met zichtbare broei- of schimmelplekken.
Als aan het snijvlak weer zuurstof intreedt, dan kunnen diverse zuurstofminnende microben melkzuur afbreken. Hierdoor stijgt de pH. Mais heeft meestal een DS-gehalte onder de 40%. Op deze plek krijg je weer de combinatie van een hoge pH met een laag DS-gehalte en dat betekent een groot risico.
Conclusie
Een kuil met een hoog boterzuurgehalte laat zien dat er veel boterzuurbacteriën actief zijn geweest. Als de pH van de kuil echter stabiel en laag blijft, hoeft dit geen problemen in de melk te veroorzaken. Want de voorwaarde van een hoge pH is dan niet aan de orde. Een kuil met een laag boterzuurgehalte, maar met zichtbaar broei, verontreiniging of schimmel is in ieder geval een risico.
Als op uw bedrijf problemen zijn, is het dus zaak om eerst te kijken naar hoe de hygiënische kwaliteit van al uw ruwvoer en bijproducten is. Een analyse naar de anaerobe sporen kan aantonen wat de echte bron is en biedt meer zekerheden dan een zurenanalyse. Dit onderzoek kan ook preventief aanvullend op uw standaard kuilonderzoek worden uitgevoerd tegen relatief lage meerkosten.
Werken aan kuilkwaliteit
- Gebruik bij kuilen met minder dan 40% DS altijd toevoegmiddelen die een snelle pH-daling te garanderen. Natte kuilen zijn namelijk zelden stabiel!
- Geef eiwitrijke producten extra aandacht rondom het inkuilmanagement.
- Probeer zo min mogelijk bewerkingen op het veld te doen zodat het ruw as zo laag mogelijk is.
- Zorg voor een schone erfverharding als basis van uw kuil.
- Voorkom broei:
- Zorg voor een goede verdichting en afdekking van de toplaag
- Behandel de toplaag eventueel met zouten. Een afdekking is namelijk nooit 100% zuurstofdicht. Dit is een goedkope en doeltreffende oplossing.
- Voer nooit sterk broeiend of beschimmeld voer
- Zorg voor een schoon snijvlak en hoge voersnelheid (> 1m per week).